België haalt EU-gemiddelde aandeel groene energie omlaag
Het aandeel van hernieuwbare energie in de energieconsumptie in ons land bedroeg in 2015 slechts 7,9 procent. Dat blijkt uit cijfers die Eurostat heeft vrijgegeven. Enkel Luxemburg en Malta (elk 5%) en Nederland (5,8%) scoren nog slechter inzake hernieuwbare energie. Beste leerling van de Europese klas is Zweden, waar meer dan de helft (53,9%) van het energieverbruik afkomstig is van hernieuwbare energiebronnen. Gemiddeld bedroeg het aandeel hernieuwbare energie in de EU 16,7 procent, bijna dubbel zoveel als in 2004 (8,5%). Elf van de 28 EU-landen hadden in 2015 hun doelstellingen voor 2020 al bereikt. België, met een doelstelling van dertien procent hernieuwbare energie, zat daar in 2015 nog niet aan.
Het aandeel hernieuwbare energie in de energievoorziening van de lidstaten neemt gestaag toe sinds 2004. In vergelijking met een jaar eerder is het in 2015 opnieuw gestegen in 22 van de 28 lidstaten. België lukte het in 2015 niet om de positieve trend vast te houden. De grote sprong voorwaarts werd tussen 2004 en 2012 gemaakt, namelijk van 1,9 naar 7,2 procent hernieuwbare energie. De twee daaropvolgende jaren won hernieuwbare energie verder aan populariteit, maar van 2014 (8%) naar 2015 (7,9%) moesten de alternatieve energiebronnen wat van hun aandeel prijsgeven in ons land.
De lat is voor België op dertien procent in 2020 gelegd, wat in verhouding tot de mogelijkheden die er hier zijn om groene energie op te wekken een faire bijdrage aan de EU-doelstelling (20%) moet voorstellen. Behalve met het potentieel van hernieuwbare energie op het grondgebied van een land wordt ook rekening gehouden met de uitgangspositie en het economisch presteren van een lidstaat. Met die doelstelling van dertien procent plaatst België zich tussen de landen die vijftien procent of minder hernieuwbare energie ambiëren: Polen en het Verenigd Koninkrijk (beiden 15%), Slovakije en Nederland (beiden 14%), Tsjechië, Cyprus en Hongarije (telkens 13%), Luxemburg (11%) en Malta (10%).
Kijken we naar de actuele energieconsumptie dan zijn het logischerwijze dezelfde landen die een laag aandeel hernieuwbare energie scoren. In 2015 bedroeg het vijf procent in Luxemburg en Malta en 5,8 procent in Nederland. Daarna volgen België (7,9%) en het Verenigd Koninkrijk (8,2%). Vergelijk je de situatie in 2015 met de doelstelling die voor 2020 is geprikt, dan zijn Nederland en Frankrijk daar met om en bij de acht procentpunt het verst van verwijderd. Ook Ierland, het Verenigd Koninkrijk en Luxemburg hebben nog een hele weg (meer dan zes procentpunt) te gaan. Aan de andere kant van het spectrum hebben elf van de 28 lidstaten hun 2020-doelstelling reeds bereikt. Oostenrijk en Slovakije zijn er op hun beurt slechts een procentpunt van verwijderd.
Helemaal bovenaan in de Eurostat-rangschikking staan IJsland (70,2%), Noorwegen (69,4%) en als eerste EU-lidstaat Zweden (53,9%). Zij deden in 2015 alle drie reeds beter dan hun doelstelling voor 2020. De Europese Unie zat zelf in 2015 3,3 procentpunt verwijderd van de twintig procent hernieuwbare energie die het nastreeft in 2020. Het is nog geen gelopen race als je weet dat het aandeel hernieuwbare energie steeg van 14,4 procent in 2012 naar 16,7 procent in 2015. Er zal een tandje bijgestoken moeten worden, zeker in de wetenschap dat de lidstaten minstens 27 procent willen halen in 2030. Al mag het ook in de verf gezet worden dat het belang van hernieuwbare energie in Europa verdubbeld is tussen 2004 en 2015. Van de periode voor 2004 zijn geen data beschikbaar.